3.8.13. Gesprekken na de pesachmaaltijd
Verward en onzeker
De elf discipelen voelden zich ongetwijfeld gespannen en
verward omdat Jezus gezegd had:
- dat Hij door één van hen zou worden
verraden en overgeleverd
- dat Hij na enige tijd zou sterven zodat ze alleen
achter zouden blijven
Kortom: ze hadden gerekend op een prachtige toekomst in het nieuwe koninkrijk
dat Jezus zou stichten, maar nu stond alles op losse schroeven. Ze werden
onzeker omdat ze niet meer wisten wat hen te wachten stond.
Jezus en zijn elf discipelen
"Toen hij (=Judas) dan naar buiten gegaan was, zei Jezus: Nu is de Zoon des mensen verheerlijkt, en God is in Hem
verheerlijkt. Als God in Hem verheerlijkt is, zal God Hem ook in Zichzelf
verheerlijken, en Hij zal Hem meteen verheerlijken." (Johannes 13:31-32,
HSV2010)
Deze woorden komen op het eerste gezicht nogal raadselachtig over. Jezus
leek over zijn aanstaande lichamelijk en geestelijk lijden te spreken alsof het een
feestje zou zijn! Jezus probeerde zijn discipelen te leren om vanuit Gods kant
te denken.
Jezus wist dat zijn weerzinwekkende lijden en sterven juist
Gods goedheid, gerechtigheid, wijsheid en liefde zou afbeelden. Daarom zei Jezus
niet zoiets als: "Schrik niet want Ik zal morgen een extreem pijnlijke dood
moeten sterven." Maar Jezus beschreef het als een hoogtepunt van Gods prachtige
plan met de wereld. Het lijden en sterven van Jezus aan een kruis zou HET
keerpunt worden in de geschiedenis van de mensheid. En tot in eeuwigheid zal
Jezus geprezen worden voor wat Hij zou doen voor de mensheid. Dat is de
verheerlijking van God die Jezus
bedoelde.
"... Hij heeft om de vreugde die Hem in het vooruitzicht was
gesteld, het kruis verdragen en de schande veracht en zit nu aan de rechterhand
van de troon van God." (Hebreeën 12:2, HSV2010)
'Ik ga jullie binnenkort verlaten'
Jezus ging nu openlijk vertellen dat Hij zijn discipelen binnenkort zou
verlaten:
"Kinderen, ik blijf nog maar een korte tijd bij jullie. Jullie
zullen me zoeken, maar wat ik tegen de Joden gezegd heb, zeg ik nu ook tegen
jullie: Waar ik heen ga, daar kunnen jullie niet komen.” (Johannes 13:33,
NBV2004)
Op het tempelplein had Jezus het ooit iets dergelijks tegen de mensen gezegd
(zie Johannes 7:33-34). Deze woorden riepen natuurlijk vragen op bij de
discipelen en even later zou Jezus daar op terugkomen.
Een nieuw gebod: onderlinge liefde
Maar eerst wilde Jezus hen iets heel belangrijks op het hart drukken:
"Ik geef jullie een nieuw gebod: heb elkaar lief. Zoals ik
jullie heb liefgehad, zo moeten jullie elkaar liefhebben. Aan jullie liefde voor
elkaar zal iedereen zien dat jullie mijn leerlingen zijn." (Johannes 13:34-35,
NBV2004)
Wat is het nieuwe aan dit gebod? Jezus had toch al vaker over het liefdegebod
gehad? Het ging deze keer niet over liefde tegenover alle mensen, maar tegenover
elkaar als groep. Als naaste discipelen van Jezus hadden ze vaak ruzie gehad
over wie de belangrijkste van hen was. Dat dreef hen uit elkaar. Jezus bond hen
op het hart om vooral bij elkaar te blijven nadat Hij bij hen was weggegaan en
loyaal te zijn tegenover elkaar. Uit het Bijbelboek Handelingen blijkt dat de
apostelen ook behoorlijk goed bij elkaar zijn gebleven.
Van onderlinge liefde tussen christengelovigen gaat een krachtig getuigenis
uit. En niets is zo schadelijk voor een kerkgenootschap of plaatselijke gemeente
waar verdeeldheid of onenigheid is. Dat houdt ongelovigen bij Jezus
vandaan omdat ze 'de kerk' niet (meer) vertrouwen.
'Jullie zullen Mij allemaal in de steek laten'
Daarna ging Jezus zijn discipelen iets vertellen wat ze niet konden en niet wilden
geloven.
"... Jullie zullen mij allemaal in de steek
laten. Want er staat geschreven: Ik zal de herder doden en de schapen zullen
worden uiteengejaagd." (Marcus 14:27, GNB1996)
Petrus had direct zijn reactie klaar. Als een haan kraaide hij:
"Al laat iedereen u in de steek, ik nooit ..." (Marcus 14:29,
GNB1996)
Hij zei dat hij meer van zijn Meester
hield dan alle anderen. Wat een zelfoverschatting! Hij wilde gewoonweg nummer één van de
discipelen zijn en wilde het desnoods bewijzen ook.
"Jezus antwoordde: 'Ik verzeker je: juist jij zult me vannacht,
nog voor de haan tweemaal gekraaid heeft, driemaal verloochenen.' " (Marcus
14:30, NBV2004)
Petrus leek nauwelijks te horen wat Jezus zei.
"Maar Petrus hield met grote stelligheid vol: 'Al zou ik met u
moeten sterven, ik zal u nooit verloochenen.' Alle anderen zeiden iets
dergelijks." (Marcus 14:31, NBV2004)
Petrus hield inderdaad erg veel van Jezus, en in Getsemane zou hij de enige
zijn die Hem ging verdedigen, op gevaar van zijn eigen leven. Maar toch was
hij even kwetsbaar als de anderen, omdat de
Heilige Geest nog niet gekomen was.
Door die goddelijke Helper zouden ze wel de
kracht ontvangen om stand te houden onder moeilijke
omstandigheden.
Petrus: Waar gaat u heen?
Jezus had kort daarvoor gezegd:
"... Waar ik heen ga, daar kunnen jullie niet komen.” (Johannes 13:33,
NBV2004)
Petrus vond dit geen al te duidelijke uitspraak en vroeg aan Jezus
of Hij daar iets meer over wilde zeggen. Jezus besloot hier dieper op in te gaan.
"Laat uw hart niet in beroering raken; u gelooft in God, geloof ook in Mij.
In het huis van Mijn Vader zijn veel woningen; als dat niet zo was, zou Ik het u
gezegd hebben. Ik ga heen om een plaats voor u gereed te maken. En als Ik
heengegaan ben en plaats voor u gereedgemaakt heb, kom Ik terug en zal u tot Mij
nemen, opdat ook u zult zijn waar Ik ben. En waar Ik heen ga, weet u, en de weg
weet u." (Johannes 14:1-4, HSV2010)
Jezus zei dus: "Ik ga naar het huis van God de Vader." Naar de
geestelijke wereld dus. De
onderliggende vraag van Petrus was natuurlijk: "Ik wil
ook zijn waar U heengaat, kan dat?" Daarna zei Jezus dat er in het huis van de
Vader een woonplek zou zijn voor elk van zijn trouwe volgelingen. Jezus zelf zou
ervoor zorgen dat die plek klaar zou zijn op het moment dat hun aardse leven zou
ophouden en ze verder zouden leven in de geestelijke wereld. Het huis van de
Vader is wat wij de hemel noemen, de
tijdelijke verblijfplaats totdat Jezus zal
terugkomen naar de aarde. Dan zou Hij hen een
nieuw lichaam geven en
hen een taak te geven om op de aarde om
Hem en hun medemensen te
dienen. Dat laatste zei Jezus er niet bij, maar dat kunnen we weten uit
andere Bijbelgedeelten.
Tomas: Hoe kunnen wij daar komen?
Tomas dacht goed na, ook over de laatste zin die Jezus zojuist had uitgesproken
en vroeg erop door:
"... Wij weten niet eens waar u naartoe gaat, Heer, hoe zouden
we dan de weg daarheen kunnen weten?" (Johannes 14:5, NBV2004)
Uit zijn eerste woorden blijkt dat hij het antwoord van Jezus
te vaag vond, want Hij wist nog steeds niet precies wat Jezus had bedoeld met
het 'huis van de Vader'.
"Jezus zei: 'Ik ben de weg, de waarheid en het leven. Niemand kan bij de
Vader komen dan door mij. Als jullie mij kennen zullen jullie ook mijn Vader
kennen, en vanaf nu kennen jullie hem, want jullie hebben hem zelf gezien.' "
(Johannes 14:6-7, NBV2004)
Jezus begreep dat het voor zijn discipelen moeilijk was om te begrijpen
dat Jezus en God Vader twee
personen en tegelijk één en dezelfde persoon waren. Voor ons is dat ook
moeilijk. Met zijn antwoord wilde Jezus duidelijk maken dat geloof in Hem de weg
was om tijdens hun aardse leven met God de Vader verbonden te zijn en na het aardse
leven ook. Pas wanneer de Heilige
Geest zou komen, zou alles een stuk duidelijker zijn.
Filippus: Laat ons de Vader laten zien
Filippus had Jezus natuurlijk vaak horen spreken over de Vader en zijn
relatie met de Vader. Ook hij had behoefte aan een concrete invulling van
wat Jezus zei.
"Daarop zei Filippus: 'Laat ons de Vader zien, Heer, meer verlangen we niet.' " (Johannes 14:8,
NBV2004)
Jezus begreep dat zijn relatie met God de Vader niet zo duidelijk was voor
zijn vrienden en zei:
"... Ik ben nu al zo lang bij jullie, en nog ken je me niet,
Filippus? Wie mij gezien heeft, heeft de Vader gezien. Waarom vraag je dan om de
Vader te mogen zien? Geloof je niet dat ik in de Vader ben en dat de Vader in
mij is? Ik spreek niet namens mezelf als ik tegen jullie spreek, maar de Vader
die in mij blijft, doet zijn werk door mij. Geloof me: ik ben in de Vader en de
Vader is in mij. Als je mij niet gelooft, geloof het dan om wat hij doet."
(Johannes 14:9-11, NBV2004)
Volgend onderwerp: 3.8.14.
Nachtelijk onderwijs