banner image

 

6.3.23. Jobs vrienden

De vrienden van Job bezorgden hem meer narigheid dan vertroosting, ook al bedoelden ze het nog zo goed. Ongewild hielpen ze Job om naar boven te halen wat diep in zijn hart verstopt zat. Daar moest Job dan wel iets mee doen om tot een goede verwerking van zijn beproeving te komen.

Vriendenbezoek

Job kreeg bezoek van drie goede vrienden: Elifaz, Bildad en Sofar. Zeven dagen en nachten zaten ze zwijgend naast Job om uitdrukking te geven aan hun rouw en medegevoel in deze moeilijke tijd (Job.2:11-13). De vrienden beschouwden Job ook zo ongeveer als een levende dode. Wie heeft zulke goede vrienden die zoveel voor een ander over hebben? En toch, hadden ze daarna ook maar hun mond gehouden, want wat ze te vertellen hadden maakte het lijden van Job alleen maar erger. Ze prikkelden hem om in de verdediging te gaan en om tot uitspraken te komen die eigenlijk onverantwoord waren.

Maar we kunnen er ook op een andere manier naar kijken. Ze hielpen Job om uit te spreken wat in zijn hart was. Al zijn diepste gedachten en verborgen twijfels kwamen daardoor naar boven. Maar niet alleen dat: ook zijn zelfgenoegzaamheid, een vorm van trots waar ook veel christengelovigen aan lijden, kwam boven water. Wat was dat heilzaam, want daardoor kon Job ook grondig van binnenuit worden gelouterd. Dat is wat het vuur van de beproeving vaak doet.

Eerste gespreksronde

Het eerste betoog van Elifaz komt op het volgende neer: als iemand zo beproefd wordt, dan kan het niet anders of hij heeft stevig gezondigd (Job 4:17). Dus Job, leg je zaak maar aan God voor (Job 5:8). Besef dat God je niet zonder reden heeft geslagen (Job 5:17-18) en na deze afstraffing zul je vast zijn zegen wel weer ervaren (Job 5:18-26)." Jobs reactie was: "Hoezo gezondigd? Doe niet zo onzinnig, ik sta in mijn recht (Job 6:29)."

Deze reactie prikkelde Bildad om er nog een schepje bovenop te doen: "Hoe kan je zoiets zeggen? God is almachtig en rechtvaardig en zonde leidt gegarandeerd tot rampspoed. Belijd je zonden aan God." (Job 8:2-6) "Ach ja," zei Job gelaten, "tegen God kan toch niemand op. Hij doet wat Hij wil."

"...al was ik onschuldig, Hij zou mij schuldig verklaren. Ik ben onschuldig ...de onschuldige en de schuldige verdelgt Hij." (Job 9:20-22, NBG1951)

"... dat U mijn ongerechtigheid zo onderzoekt, en naar mijn zonde speurt? Het is U bekend dat ik niet schuldig ben; maar er is niemand die redt uit Uw hand." (Job 10:6-7, HSV2010)

Job kon moeilijk anders dan zich onverschillig neerleggen bij Gods 'willekeur' Tegelijk daagde hij God uit om hem even uit te leggen welke grove zonden hij allemaal had gedaan, waarvoor hij zo zwaar gestraft moest worden:

"Tegen God zal ik zeggen: 'Veroordeel mij niet, laat me weten waarom u mij bestrijdt. " (Job 10:2, NBV2004)

Ook Sofar hield vast aan datzelfde uitgangspunt en zei tegen Job dat hij zijn zonden aan God moest belijden (Job 11:13-15). Terecht constateerde Job dat het uitgangspunt van zijn vrienden wel een kern van waarheid bevatte, maar dat die in de gegeven situatie niet van toepassing was. Hij geloofde dat er bij God meer hoop en troost te vinden was dan bij zijn vrienden:

"Wil Hij mij doden, ik blijf op Hem hopen ... Hij toch zal mij tot heil (=zegen) zijn ..." (Job 13:15-16, NBG1951)

"Als een mens sterft - kan hij dan herleven? Dan zou ik heel mijn tijd uitdienen, totdat ik werd afgelost. U zou me roepen en ik zou antwoorden, u zou terugverlangen naar het werk van uw handen." (Job 14:14-15, NBV2004)

Eigenlijk is dit een juweel van een uitspraak, gedaan door iemand die nog geen Bijbels onderwijs had gekregen over het leven na de dood. Hij sprak namelijk in bedekte termen de verwachting uit naar een nieuw leven na de dood, in verbondenheid met zijn Schepper!

Tweede gespreksronde

Toen Elifaz voor de tweede keer tot Job sprak, werd hij ronduit arrogant, prekerig en beschuldigend (Job 15). Job verdedigde zich door te zeggen dat God hem geslagen had en daardoor zijn tegenstander was geworden (Job 16:7-9). Deze gedachte is zo bekend bij beproefde gelovigen. Hoe kun je God blijven vertrouwen als Hij zoveel lijden in je leven toelaat? Staat God nog wel aan jouw kant? Of is het geloof niets anders dan vasthouden aan een illusie? Door die vertwijfeling komt je persoonlijke relatie met God onder druk te staan. Aan de ene kant blijf je op God vertrouwen, want je wilt Hem voor geen prijs loslaten, maar je gevoel zegt dat God toch niet écht te vertrouwen is. Ook Job kende die tegenstrijdige gedachten, maar hij sprak uit dat hij het diep in zijn hart toch wel van God verwachtte:

"Maar ook nu, zie mijn Getuige is in de hemel, mijn Pleitbezorger is in den hoge." (Job 16:19, NBG1951)

Na Bildads tweede reeks beschuldigende woorden beet Job zich nog meer vast in zijn gelijk tegenover God. Hij antwoordde:

"Erkent toch, dat God mij onrecht gedaan heeft en zijn net over mij heeft heengeworpen." (Job 19:6, NBG1951)

Meteen daarna sprak hij weer zijn hoop op God uit met de majestueuze woorden:

"Want ik weet dat mijn verlosser leeft en dat Hij uiteindelijk mijn recht hier op aarde zal herstellen. Ook al is mijn lichaam dan geschonden, toch zal ik in dit lichaam God aanschouwen. Ja, ik zal Hem zelf zien, niet iemand anders; met mijn eigen ogen. O, wat verlangt mijn hart daarnaar!" (Job 19:25-27, HB2008)

Daarmee was Job waarschijnlijk de eerste Bijbelse persoon die over de opstanding van het lichaam sprak. Wat een geloof sprak er uit zijn woorden!

Sofar vond Jobs reactie getuigen van domheid en trots (Job 20:3,6), waardoor hij zeker te gronde zou gaan (Job 20:7-29). Job gaf aan dat er in de wereld genoeg slechte mensen zijn die voorspoed hebben (Job 21:7-15). Dat is toch het bewijs dat je niet zomaar kan zeggen dat lijden het directe gevolg van zonde is?

Derde gespreksronde

Elifaz riep Job nog één keer op om zijn zonden te erkennen (Job 22:4-5) en zich te bekeren tot God (Job 22:23). Op zich mooie en goed bedoelde woorden, maar ze hielpen Job alleen maar van de wal in de sloot. In antwoord daarop ging Job wel erg ver om te verklaren hoe onschuldig hij was.

"... als Hij mij aan een onderzoek heeft onderworpen, dan zal Hij mij volkomen onschuldig verklaren, zo zuiver als goud! Ik heb Gods paden gevolgd en ben in zijn voetstappen getreden. Nooit ofte nimmer ben ik afgedwaald." (Job 23:10-11, HB2008)

"Is er iemand die mij mijn ongelijk kan bewijzen? Wie kan aantonen dat ik een leugenaar ben en er volkomen naast zit?" (Job 24:25, HB2008)

Deze woorden waren een regelrechte uitdaging aan God met de achterliggende gedachte: "Als ik dan inderdaad onschuldig ben, dan heeft God zich ten onrechte tegen mij gekeerd en heeft Hij ONrechtvaardig tegenover mij gehandeld."

"Nee Job", zei Bildad, "een mens kan zich nooit rechtvaardigen tegenover God." (Job 25:4) Maar Job weigerde zijn onschuld op te geven (Job 27:2-6). Hij besefte wel dat hij zelf niet de wijsheid in pacht had, maar dat die alleen bij God te vinden is (Job 28:28). Met heimwee sprak hij over de tijd dat alles nog zo goed was (Job 29). Veel beproefde gelovigen klampen zich vast aan de goede herinneringen van het verleden zo lang ze het heden en de toekomst niet hebben aanvaard. Job uitte nog eenmaal zijn bittere klachten tegenover God:

"Ik roep u om hulp, maar u antwoordt niet; ik sta voor u, maar u wilt mij niet zien. U bent wreed voor mij geworden, met al uw kracht hebt u zich tegen mij gekeerd." (Job 30:20-21, NBV2004)

"Heel mijn binnenste is in beroering ..." (Job 30:27, NBV2004)

Het zijn woorden die herkenning oproepen bij gelovigen die gebukt gaan onder hun lijden. Het zijn woorden vol diepe emotie vanuit een verscheurd innerlijk waar alles op zijn kop staat. Maar Job maakte een grote fout door een veel te hoge toon aan te slaan tegenover God:

"O, wilde er maar iemand luisteren! Ik sta in voor wat ik heb gezegd. Laat nu de Ontzagwekkende antwoord geven ... Ik kan van al mijn gangen rekenschap afleggen, fier als een vorst treed ik hem tegemoet." (Job 31:35-37, NBV2004)

Job had het juiste zicht op God verloren en daardoor kon hij Gods troostende aanwezigheid niet ervaren, waar zijn hart onbewust juist zo naar hunkerde.